Je kunt op verschillende manieren genieten van de natuur. Blik omlaag, naar wat kruipt, graaft en groeit. Blik omhoog, naar wat klimt, vliegt en fladdert. Blik vooruit, naar het grote geheel. Natuurliefhebbers praten vooral over soorten die ze hebben gezien. Je hoort ze zelden over het geheel, een ecosysteem, een landschap. Toch denk ik dat het hen in wezen gaat om het geheel. Soorten zijn voor liefhebbers meer dan een waarneming, een streepje op hun lijst. Elke soort vertelt een verhaal.
Soorten vertegenwoordigen het ecosysteem en het landschap waarin zij voorkomen, en het gevoel dat daarbij hoort. Dat gevoel laat zich lastig vangen in woorden. Maar voor kenners volstaat de naam van een soort om het gevoel van een landschap met elkaar te kunnen delen.
Een landschap is meer dan een verzameling mooie plekjes, doorkijkjes en vergezichten. Landschappen vertellen ook een verhaal, of beter verschillende verhalen. Een Groot Verhaal, over hoe het in een ver verleden is ontstaan, en vele kleine verhalen over wat de mens er daarna mee heeft gedaan. Als je die verhalen kent ga je anders kijken en kan je meer zien. Dan beleef je een landschap intenser.
De verhalen van een landschap zijn helaas minder toegankelijk dan beelden die je kunt beleven op het moment dat je ze aanschouwt. Landschappen moet je leren lezen. Geologen, archeologen en cultuurhistorici proberen de verhalen van het landschap te doorgronden en te beschrijven. Dankzij deze vertellers kunnen wij ze lezen en doorvertellen. Tijdens excursies merk ik dat mensen veel belangstelling hebben voor het verleden van het landschap en wat je daar nu nog van kunt zien.
De Veluwe heeft een, voor Nederlandse begrippen, spectaculair bewogen verleden. Het Grote Verhaal van de Veluwe begint in het Pleistoceen, zo’n 2,5 miljoen jaar geleden. Ons land is het afvalputje van Europa, gevuld met het puin van diverse Europese gebergten. De ondergrond van Nederland bestaat uit sedimenten die zijn aangevoerd door de Maas, de Rijn en de Eridanos, een voormalige rivier uit Rusland en Scandinavië. Ons land is een rivierdelta: laag, plat en nat. Doordat de bodem geleidelijk daalde kwam er steeds weer ruimte om nieuwe lagen sediment af te zetten bovenop oudere lagen. Daardoor bestaat de ondergrond van de Veluwe uit een honderden meters dik pakket opeen gestapelde, horizontale laagjes grind, zand, leem en klei.
Zo’n 200.000 jaar geleden begon een nieuw hoofdstuk. Landijs uit Scandinavië drong de delta binnen en bereikte ca. 150.000 jaar geleden de lijn Haarlem – Nijmegen. Twee gigantische gletsjers volgden de rivierdalen in zuidelijke richting. De grootste liep door de huidige IJsselvallei, richting Duitsland. Hij was tussen Apeldoorn en Holten ca. 40 km breed en honderden meters dik. Een kleinere gletsjer liep door de Gelderse Vallei tot net voorbij Wageningen. Een oostelijke zijtak van deze gletsjer liep via Otterlo richting Reemst. Het smeltwater van deze zijtak stroomde via het Renkums Beekdal naar het zuiden.
Doordat smeltwaterstromen de losse sedimenten onder het ijs vandaan spoelden kwamen de gletsjers steeds dieper te liggen. Het weggespoelde grove zand werd afgezet voor het front van het ijs in een spoelzandvlakte. De fijne delen werden verder weggevoerd. Wanneer het ijsfront zich verbreedde en naar het zuiden opschoof werd de destijds diep bevroren omgeving opzij gedrukt. Massieve aardschollen, met het formaat van een stadswijk, werden losgebroken en opzij geschoven. De oorspronkelijk horizontale rivierafzettingen werden gekanteld en opgestuwd tot wallen van wel 200 m hoog.
Na de ijstijd lag de rivierdelta er heel anders bij: doorsneden door diepe gletsjerbekkens en hoge stuwwallen. De grootste stuwwal liep ten westen van de IJsselvallei tussen Hattem en Dieren. Een kleinere stuwwal liep ten oosten van de Gelderse Vallei tussen Lunteren en Wageningen. Tussen Dieren en Doorwerth lag een wal die was opgestuwd door een zijtak van de gletsjer in de IJsselvallei. Te midden van die stuwwallen lag de uitgestrekte spoelzandvlakte van Wolfheze. Het landijs had de vlakke rivierdelta herschapen tot een geaccidenteerd gebied met een letterlijk bewogen verleden: het landschap van de Veluwe was geboren.
Geomorfologische kaart van de stuwwallen Lunteren – Wageningen, Lunteren – Oud Reemst en Dieren – Doorwerth (rood), met daartussen de spoelzandvklakte van Wolfheze – Schaarsbergen – Terlet (roze).
© Alterra (*)
Naast het Grote Verhaal van de Veluwe zijn er vele kleine verhalen te vertellen over wat de mens aan het landschap heeft veranderd en toegevoegd, zoals grafheuvels, primitieve akkers en sprengenbeken. Door de ontwikkeling van de potstalcultuur kreeg het landgebruik een vast patroon, met – van laag naar hoog – natte hooilanden, weilanden, nederzettingen, akkers, houtwallen, heidevelden en stuifzanden. Het landgebruik werd aangepast aan de mogelijkheden die de bodem bood, waardoor de toch al grote variatie in het landschap nog werd geaccentueerd: de kleine verhalen versterkten het Grote Verhaal.
Met het toenemen van de technische mogelijkheden kon de mens de bodem steeds beter aanpassen aan zijn wensen. Dankzij kunstmest, ontwatering en beregening werd vrijwel overal akkerbouw mogelijk. Heidevelden werden ontgonnen en stuifzanden bebost. De bewoning werd minder afhankelijk van het grondwaterniveau. Waar het maar uitkwam ontstonden nieuwe dorpen, woonwijken en bedrijventerreinen. Zo werd de mens gelijkmaker in plaats van versterker van de variatie in het landschap. De kleine verhalen overschreven het Grote Verhaal.
Als je vroeger over de Zuid-Veluwe naar het westen reisde, dan zag je het Grote Verhaal aan je voorbij trekken. Wie het verhaal kende begreep het landschappelijk patroon: de oostelijke stuwwal met beukenbossen, de spoelzandvlakte met heidevelden en berkenbossen, de westelijke stuwwal met opnieuw beukenbossen, de akkers op de flank van de stuwwal, de bewoning aan de rand van de Gelderse Vallei en de uitgestrekte graslanden in het midden. Maar wie tegenwoordig op de A12 bij Ede het stuwwallandschap verlaat ziet voornamelijk dezelfde woonwijken en bedrijfsdozen als overal elders in het land. Het Grote Verhaal is vervaagd en onleesbaar geworden. Alsof er pagina’s zijn uitgescheurd.
De mensen die ik rondleid genieten graag van de natuur. Zij zijn geïnteresseerd in het landschap waarin zij wonen, maar kennen doorgaans niet het verhaal dat erbij hoort. Dat is jammer, want wie het verhaal niet kent kan er niet van genieten. Wie alleen de plaatjes bekijkt maar het verhaal niet kan volgen, mist de uitgescheurde pagina’s niet en is niet zuinig op het boek.
Het landschap waarin we wonen is een deel van onze identiteit, het bepaalt ons gevoel ergens thuis te zijn. Leesbaarheid van de grote en kleine verhalen is essentieel voor de waardering van het landschap. Daarom vind ik het belangrijk om de verhalen van het landschap door te vertellen, opdat dat mensen de eigenheid en samenhang van het landschap waarin zij wonen leren herkennen en waarderen. In de hoop dat zij bereid zijn de leesbaarheid van het landschap te behouden en de leesvaardigheid te bevorderen, zodat ook volgende generaties zich thuis kunnen voelen in het landschap waarin zij wonen.
Wim Braakhekke
Reageren: wim.braakhekke@renkumsbeekdal.nl
(*) Onderstal, J. (2008). Geomorfologische kaart van Nederland, 1:50.000: Blad 32, 33, 39 en 40. Wageningen: Alterra.