Het is maar een smal schelpenpaadje tussen de weilanden, dwars door het beekdal. Met planken bruggetjes over de beide beken die hier stromen. In het voorjaar bloeit er een appelboom, in de zomer blauwe klokjes in het gras. Aan de ene kant grazen paarden, blaarkoppen en lakenvelders liggen te herkauwen in de andere wei. Een paadje uit grootmoeders tijd, geliefd bij wandelaars en bedenkers van klompenpaden.
Er valt veel te vertellen over dit paadje. In een ver verleden lag hier een meer. Dat weten we omdat er diatomeeënaarde is gevonden waar nu de paarden grazen. En niet zo’n klein beetje ook. Diatomeeënaarde bestaat uit microscopisch kleine kiezelskeletjes van eencellige algen die in water leven. Zij kwamen veel voor in koude zoetwatermeren na de ijstijd. Als ze dood gaan zakken hun skeletjes naar de bodem. Zo vormt zich op den duur een laag diatomeeënslik. Te oordelen naar de dikte van de laag moet het meer er heel lang gelegen hebben. Op ongeveer een meter onder het maaiveld vond men een laag van wel een meter dik. Het was de enige plek in ons land waar diatomeeënaarde gewonnen kon worden. Het meeste is dan ook afgegraven. Diatomeeënaarde heeft vele toepassingen. Zoek het op in Wikipedia en je staat versteld van waar het al niet voor wordt gebruikt.
Maar hoezo lag hier ooit een meer? Dat is een ingewikkeld verhaal. Als je goed kijkt zie je dat het dal asymmetrisch is, met een geleidelijke westhelling en een steile oosthelling. Dat asymmetrische profiel is ontstaan in de ijstijd, toen de bodem diep bevroren was. ‘s Winters bleef, bij de destijds overheersend westenwind, veel sneeuw liggen op de westhelling van het dal, in de luwte van de stuwwal. In het voorjaar smolt de sneeuw en ontdooide de bovenste bodemlaag. Het smeltwater kon niet wegzakken, omdat de ondergrond diep bevroren was. Daardoor raakte de bovengrond verzadigd met water, verloor zijn stevigheid en gleed als een dikke laag modder geleidelijk het dal in. Zo werd de westhelling van het dal steeds minder steil en werd de beek naar de oostelijke dalwand verdrongen. Het meer is waarschijnlijk ontstaan doordat de beek werd geblokkeerd door een uitloper van de modderstroom, op de plaats waar nu het paadje ligt. Dat verklaart meteen waarom hier later een paadje is ontstaan: op deze plaats is het drassige deel van het dal het smalst en kon je met paard en wagen het dal het gemakkelijkst oversteken.
Het smalle paadje moet ooit intensief gebruikt zijn geweest, want in de steile oostelijke dalwand bevindt zich een uitgesleten ‘holle weg’. Het paadje staat aangeduid op een kaart van het Renkumseveld, die in 1656 is gemaakt door Jan van Call. Het heette toen de ‘Gerart Happen Wech’, en liep van Ede naar Heelsum.
Maar het moet al veel ouder zijn, want bovenaan de holle weg, op de rand van het dal, liggen vier grafheuvels. Grafheuvels werden vaak gebouwd op markante plaatsen, als wegwijzers langs doorgaande prehistorische wegen. Dat doet vermoeden dat dit onbeduidende paadje tijdens de bouw van de grafheuvels, zo’n 5.000 jaar geleden, een belangrijke verkeersroute is geweest. Daarom vind ik dat het een mooie naam verdient: ‘De Oude Oversteek’.
Reageren naar: wim.braakhekke@renkumsbeekdal.nl.
Meer lezen:
- Edelman, CH en Maarleveld, GC, 1951. De asymmetrische dalen van de Veluwe. Tijdschr. Kon. Ned. Aardrk. Gen. 66, 2, 1949.
- Jan Neefjes, 1992. Harten, een ‘verdwenen’ buurschap op de Veluwe bij Renkum. Scriptie Universiteit Wageningen. https://edepot.wur.nl/317677
- Jan Neefjes, 2018. Harten, een ‘verdwenen’ buurschap op de Veluwe bij Renkum. Tijdschrift voor historische geografie 3(4): 270-282.
- Geert Nijland, 2018. Weg van Bennekom naar Heelsum. Weblink.
- Geert Nijland, 2020. Het landschrijverserf. Weblink
- Ruud Schaafsma, 2013. De Renkumse en Heelsumse beekdalen. Een cultuurhistorische wandelgids. Uitgeverij Matrijs, Utrecht.