Vaatplanten
In de bossen op de westhelling overheersen planten die kenmerkend zijn voor loofbossen op voedselarme grond, zoals Brede Stekelvaren en Smalle Stekelvaren, Bochtige smele en Blauwe bosbes. Op de oosthelling komen daarnaast ook soorten voor die kenmerkend zijn voor loofbossen op voedselrijke bodem. zoals Schaduwgras en gewoon speenkruid.
Bomen
In de bossen op de westhelling overheersen bomen die kenmerkend zijn voor loofbossen op voedselarme grond, zoals Grove den, Ruwe berk, Wilde Lijsterbes en Sporkehout. De (voormalige) kapvlakten op de westhelling bestaan over het algemeen uit vrij eentonige bomenakkers met dominantie van Ruwe berk.
Van de soorten op voedselarme bodem overheersen op de oosthelling in de boomlaag lokaal Zomereik en Beuk en in mindere mate Tamme kastanje. In de struiklaag komen o.a. Sporkehout en Wilde lijsterbes regelmatig tot talrijk voor.
Aangetroffen soorten van voedselrijke bodem zijn o.a. Es en Gewone esdoorn.
Cultuurhistorisch groen
In het inventarisatiegebied komen autochtone bomen voor. Een autochtone populatie heeft zich sinds de spontane vestiging na de laatste IJstijd (vanaf ca. 13000 jaar geleden) ter plekke altijd natuurlijk verjongd. Tegenwoordig zijn autochtone populaties van houtige soorten schaars geworden relicten uit een pre-industriële tijd.
Autochtone populaties zijn het beschermen waard, omdat ze kunnen worden gezien als de meest natuurlijke populaties van een soort. Aangezien er in Nederland geen oerbossen meer zijn, is de geschiedenis van iedere populatie verweven met gebruik door de mens. De autochtone populaties van bomen hebben vaak middels hakhoutbeheer grondstoffen geleverd voor onder andere leerlooierij (de eikenschors of eek als looistof), ijzersmelterij (houtskool), maar ook veevoer (blad), wapens, gereedschappen en omheiningen (hout en twijgen)
Uit bestudering van oude kaarten van omstreeks 1837 en rond 1900-1910 blijkt dat een groot gedeelte van de bossen in het gedeelte ten noorden van de Hartenseweg toendertijd ook al bebost waren, of tenminste begroeid met open bos of hakhout. Deze oudere stukken bos zijn dus al gedurende minimaal enkele eeuwen vrijwel ononderbroken bebost gebleven. Hier blijken waardevolle, autochtone populaties voor van (spaartelgen van hakhoutstoven van) Zomereik (Eiken-Beukenbossen op de oosthelling) en Zwarte els (langs de Oliemolenbeek in het westelijk gedeelte van het beekdal) voor te komen.
Mossen
Hier komen vrij veel mossen voor op bomen of op dood hout. Op de vele beuken en eiken, met een zure schors, komen weinig mossen voor. Bomen met basische, voedselrijke schors zijn veel rijker aan mossen, zoals: Kwastjesmos, Gladde haarmuts, Gekroesde haarmuts, Bleek boomvorkje en Schijfjesmos. Deze mossen zijn met name aangetroffen in het noordelijkste deel van de beboste helling bij de Bennekomseweg. Riviersterretje komt behalve op hout ook op steen voor.
Broedvogels
Broedvogels komen met name voor in de beboste hellingen. De koolmees en pimpelmees zijn de meest algemene holenbroeders in dit gebied. De aanwezigheid van oud bos en alleenstaande dode bomen is ideaal voor holenbroeders. In totaal zijn 16 soorten holenbroeders geteld. Opvallend is verder dat bijna alle Nederlandse spechten er broeden, vandaar dat je behalve zang hier ook regelmatig geroffel hoort. Zowel de Zwarte specht, Groene specht, Grote bonte specht als de Kleine bonte specht zijn waargenomen. Andere veel voorkomende holenbroeders die waargenomen zijn, zijn de Spreeuw, Boomklever en Boomkruiper. Een bijzondere verschijning in het beekdal is de Mandarijneend, dat is een exoot en – wat niet veel mensen weten – ook een holenbroeder.
Van de soorten van bos met veel ondergroei en van struweel zijn Tjiftjaf en Zwartkop de meest algemene soorten met 22, respectievelijk 23 territoria. Van de nestelende vogels van het open bos zijn vooral het aantal territoria van de Boompieper en de Vink flink toegenomen. In het struweel hebben Winterkoning en Roodborst stuivertje gewisseld: in 2002 kwam de Winterkoning algemener voor dan de Roodborst met respectievelijk 33 en 25 territoria. In 2014 is het precies omgekeerd, slechts 24 winterkoningen en liefst 35 roodborsten. De Roodborst is daarmee de meest algemene broedvogel van het gebied.
Renkums Beekdal
Klik op een deelgebied voor meer informatie.
Beekdal (D)
Met het deelgebied ‘beekdal’ (D) wordt hier de dalbodem tussen de Bennekomseweg en de Hartenseweg aangeduid. De vegetatie in het beekdal staat sterk onder invloed van menselijk ingrijpen. Het zijn voormalig bemeste graslanden die langzamerhand qua natuur waardevoller zijn geworden door vernatting en hooilandbeheer. Door te maaien en maaisel af te voeren verschraalt de bodem en krijgen meer plantensoorten een kans zich te vestigen. Door de afwisseling van natte en droge graslanden en moerassige stukken zijn er leefgebieden ontstaan voor een groot aantal planten en dieren.
Beboste hellingen (H)
Beboste hellingen (H). De hellingen aan de oost- en westzijde van het dal zijn vrijwel geheel bebost. De vegetatiesamenstelling van de steile oosthelling wijst op een iets rijkere en minder zure bodem dan die van de bossen op de minder steile westhelling. Door het gevoerde bosbeheer (dunnen, selectief kappen, kaalkap, aanplant van naaldhout) komt echter weinig oorspronkelijk bos meer voor met een typerende soortensamenstelling. Op de westhelling zijn percelen bos gekapt.
Hier heeft zich jong, dicht berkenbos met veel braam ontwikkeld. Enkele jaren daarna heeft ook kaalkap plaats gevonden. Ook hier zal een jong, dicht bos ontstaan met dominantie van Ruwe berk. Op de oosthelling ligt een smeltwaterdal. Dit zijdal is als enige deel van de oosthelling niet bebost.
Papierweide (V)
De Papierweide (het herinrichtingsgebied ‘Beukenlaan’) (V) wordt apart beschouwd omdat, omdat vegetaties in dit gebied zich geheel opnieuw hebben moeten ontwikkelen vanaf 2013. Het middendeel van dit terrein bestaat uit moerassig gebied. Aan de oost en westzijde van het terrein wordt de bodem geleidelijk droger.
Grunsfoortweide (G)
Ten zuiden van het voormalige industrieterrein ligt de Grunsfoortweide (G), een graslandperceel met overblijfselen van het voormalige kasteel Grunsfoort. Het perceel wordt aan alle zijden begrensd door beken met aan de noord- en zuidzijde smalle stroken bos. Het vochtige en plaatselijke drasse grasland wordt meestal niet gemaaid maar beweid en is plaatselijk sterk verruigd.
Opgeleide beken en plasjes
Opgeleide beken en plasjes
Het natte grasland in het beekdal wordt aan weerszijde begrensd door twee sprengbeken die water aanvoeren van bovenstrooms gelegen sprengkoppen: de Molenbeek in het oosten en de Oliemolenbeek in het westen. Deze opgeleide beken worden watervoerend gehouden door opvulling van de bodem met leem. Aan de westrand van het dal, ongeveer tegenover het informatiecentrum, ligt een verlande plas: ‘het Slangengat’. Het ‘herenzwembad’ is een plasje dat verder stroomafwaarts van het Slangegat ligt ter hoogte van het vlonderpad.
De opgeleide beken langs het voormalige industrieterrein wijken af van het meer noordelijke traject, doordat ze niet langs de bosrand liggen maar veel meer in open terrein. In het water, op het talud en op en op de oever zijn maar liefst 172 soorten aangetroffen. De grote variëteit aan soorten hangt samen met de grote variatie in standplaatscondities, met name vocht, en de aanwezigheid van open grond als gevolg van de recente werkzaamheden in het herinrichtinggebied.