Recente blogs over de natuur

Excuuskastjes

Het zijn gouden tijden voor de handel in nestkastjes. Onderzoek door het ‘Kenniscentrum Eikenprocessierups’ heeft uitgewezen dat natuurlijke bestrijding van de processierups succesvol kan zijn. De vijanden van de rups zijn onze vrienden. Sindsdien vestigen terreineigenaren en bermbeheerders hun hoop op de hulp van mezen in de strijd tegen de rupsen. Overal verschijnen nestkastjes. Daarmee laat je zien dat je goed bezig bent. Boom na boom na boom hangen ze aan kale stammen boven bloemloze bermen. Als hutjes in een woestijn. Niemand schijnt zich af te vragen waar de mezen van moeten leven in de maanden dat er geen processierupsen zijn. Niemand schijnt te beseffen dat de rupsen nog meer vijanden hebben.

Aan het laantje waar ik dagelijks loop staat een rij eiken met een pruik klimop in hun kruin. Vorig jaar zijn er nieuwe mensen komen wonen. Ze houden van netjes. De vorige bewoners zagen met pijn in het hart hoe hun gevarieerde, vogel- en insectenvriendelijke tuin op de schop ging. Struiken eruit, gazon erin. Vierkante vakken vol vaste planten. Soort bij soort. Het ziet er keurig uit: geknipt, geschoffeld en geschoren. Maar de biodiversiteit is verdwenen.

Als eerste moest de klimop eraan geloven. De nieuwe bewoner heeft alle lianen doorgezaagd en uit de bomen getrokken. En dat terwijl klimop alom bekend staat om zijn belang voor vogels en insecten. Aangesproken op zijn actie beweerde hij dat klimop ook processierupsen aantrekt en het verwijderen van hun nesten bemoeilijkt. In plaats van klimop hangen er nu keurig nette nestkastjes aan de kale stammen. Excuuskastjes!

Wim Braakhekke

Reageren naar:  wim.braakhekke@renkumsbeekdal.nl

De Zandbijplek

01-05-2021

Renkum heeft ‘De Wilde Bij’ geadopteerd als troetelsoort (of beter gezegd ‘-soorten’, want er komen in ons land zo’n 360 verschillende bijen voor). Op ons erf staat al jaren een groot bijenhotel. Het is dringend toe aan een opknapbeurt. Wie helpt ons bijenhotel vernieuwen?

Wie zelf een bijenhotel wil maken raad ik aan het filmpje van Pieter van Breugel te bekijken. Daarin legt hij glashelder uit waarom veel bijenhotels die in de handel zijn totaal niet deugen. En ook dat het helemaal niet moeilijk is om zelf een bijenhotel te maken. Leuk voor in de meivakantie.

Met een bijenhotel help je maar een klein deel van de wilde bijen. De meeste nestelen namelijk in de grond. Daarom hebben we op ons erf sinds kort ook een ‘Zandbijplek’. Zie de foto. Hij is genoemd naar het zandbijengeslacht Andrena, waarvan er in ons land zo’n 70 soorten voorkomen. En nu maar hopen dat de bijen het plekje snel zullen ontdekken.

Wie niet zo lang wil wachten raad ik aan om op een zonnige dag te gaan kijken op de paden van de Bennekomse hei. Daar zijn in de komende weken vele honderden Grijze zandbijen druk in de weer met graven van nesten, paren, aanslepen van stuifmeel en leggen van eitjes. Koekoeksbijen liggen op de loer om hun eitjes in het nest van een zandbij te leggen.

Het Bennekomse heitje ligt op de Hullenberg in Bennekom. Er is ook een kolonie Grijze zandbijen in de buurt van de parkeerplaats van de Oostereng. (Zie de kaartjes)

Zandbijenkolonie in de Oostereng

 

 

 

 


Zandbijenkolonie op de Bennekomse hei

 

Wim Braakhekke

Meer lezen: zie de blogs De Grijze zandbij, de Koekoeksbijtjes en Het Zandbijwaaiertje.

Reageren: wim.braakhekke@renkumsbeekdal.nl

‘Zwaluwmuur’

Wim Braakhekke, 2021-05-01

De eerste zwaluw was nog niet aangemeld op de Natuurkalender of er volgden een paar zomerse dagen. Weerrecords werden gebroken, sierkersen en magnolia’s stonden vol in bloei, zandbijen zwermden over de hei, bosanemonen straalden je tegemoet.

Nederland, Renkum. 19 mei 2020. Zwaluwen nestelen zich in kunstmatige nesten aan een oude fabrieksmuur in het Renkums Beekdal. Foto: Dieuwertje Bravenboer

Maar ‘één zwaluw maakt nog geen zomer’ en dat hebben we geweten ook. Amper een dag later daalde de temperatuur 20 graden. Een weeklang werden we geteisterd door sneeuw- en hagelstormen. Bosanemonen oogden terneergeslagen, zandbijen kropen terug in de grond, kersenbloesem en magnolia’s waren in één nacht bruin.

Als u dit leest is die ellende alweer lang voorbij. Waarschijnlijk zijn de huiszwaluwen al uit hun winterverblijf in Afrika teruggekeerd in het Renkums Beekdal. Daar nestelen ze tegen de laatst overgebleven muur van de papierfabriek Van Gelder. Die fabriek nam ooit de hele breedte van het dal in beslag. Maar het industrieterrein aan de Beukenlaan is in 2013 teruggegeven aan de natuur, gesloopt en omgedoopt tot ‘Papierweide’. Het is nu het domein van kieviten en orchideeën.

Nederland, Renkum. 19 mei 2020. Zwaluwen nestelen zich in kunstmatige nesten aan een oude fabrieksmuur in het Renkums Beekdal. Sjoerdtje de Boer bekijkt de nesten met haar verrekijker. Foto: Dieuwertje Bravenboer

Die laatste muur aan de Hartenseweg is gespaard, omdat tegen de voorzijde van het gebouw een kolonie huiszwaluwen nestelde. Lastige beslissing, want de muur is een sta-in-de-weg in de ‘Renkumse Poort’, de ecologische verbindingszone tussen de Veluwe en de uiterwaarden van Rijn. Deze migratieroute voor flora en fauna is ter plaatse toch al smal, door de hekken en hagen van een begraafplaats, twee restaurants en diverse woonhuizen. Maar ja, huiszwaluwen beroof je niet zomaar van hun huis, dus de achterste muur mocht blijven. Landschapskunstenaar Jan van IJzendoorn heeft hem omgetoverd tot een monument met een gestileerde papiermachine, als aandenken aan de papierindustrie. Van de nood een deugd.

De huiszwaluwen zijn gelukkig gebleven. Ze nestelen nu in kunstnesten die zijn aangebracht tegen de binnenzijde van de achterste muur. Ze hebben zelf nog geen nieuwe nesten gemaakt. Is de muur niet geschikt, is er niet genoeg klei in de buurt, is het gemakzucht? Geen idee.

Het gaat best goed met de huiswaluwen van de ‘Zwaluwmuur’. Dat weten we dankzij Sjoerdtje de Boer, die de kolonie op de voet volgt. Sinds 2018 houdt zij precies bij wat de zwaluwen doen.

Welke nesten ze gebruiken, hoeveel jongen er zijn, wanneer ze uitvliegen. De waarnemingen verwerkt ze in indrukwekkende tabellen. Ook in de komende maanden kunt u Sjoerdtje wekelijks aantreffen bij de muur, gewapend met camera, verrekijker en opschrijfboekje.

De zwaluwen hebben het de hele zomer ontzettend druk. Ze hoeven dan wel geen nest te bouwen, maar ze moeten er wel een uitkiezen, schoonmaken, inrichten en beschermen. De mannetjes moeten een vrouwtje zien te strikken en verdedigen tegen de avances van buurmannen, want die helpen graag een handje bij de bevruchting. Ongeveer een derde van de jongen is niet van de eigen man.

 

Het broeden begint half juni. Man en vrouw werken braaf samen bij het verzorgen van de jongen. Vaak volgt nog een tweede broedsel, terwijl de ‘hangjongeren’ van het eerste broedsel zich vermaken met vliegoefeningen. In augustus vertrekken de eerste zwaluwen al weer naar Afrika om daar de winter door te brengen. Eind september verlaten ook de nablijvers hun ‘Zwaluwmuur’.

Meer lezen:

Stevige prefab-nestjes voor de huiszwaluw Reportage NRC 2020-05-29

Broedprestaties van Nederlandse Huiszwaluwen. SOVON vogelonderzoek Nederland

‘Urtica’, verenigingsblad van KNNV Wageningen e.o. In juni verschijnt een artikel van Sjoerdtje de Boer.

 

Wilde Bijen Welkom!

De Gemeente Renkum heeft dit jaar de wilde bij gekozen als soortengroep waar extra aandacht aan wordt besteed. Ook onze stichting onderneemt stappen om wilde bijen een handje te helpen. De hoogstambrigade heeft rond de parkeerplaats bloemenweiden aangelegd om insecten te voorzien van voedsel. Deze “fly-in restaurants” zullen met de gekozen planten een permanent karakter krijgen.  De nieuwe bank aan de bosrand, in combinatie met een bijenhotel, biedt de bezoeker een mooi uitzicht en met een beetje geluk een ontmoeting met een wilde bij. Het is ook de bedoeling dat we het grote insectenhotel achter de Waterspeelplaats gaan renoveren om verschillende bijensoorten nestgelegenheid te bieden. Ben je handig of heb je misschien zelfs al een beetje ervaring met het bouwen van bijenhotels, dan kunnen we je hulp goed gebruiken op zaterdag 29 mei tijdens NLdoet. Je kunt je hiervoor aanmelden via NLdoet.nl  (maximaal 8 deelnemers).

Schrijvertjes

Op een warme dag in februari waren ze er weer: de zwart-glanzende kevertjes, krioelend op het spiegelend oppervlak van de beek. Ik ben altijd blij als ik ze weer zie. Schrijvertjes verkondigen het voorjaar en bewijzen bovendien dat het nog goed gaat met de kwaliteit van het water. Aanvankelijk zijn het er nog weinig, maar later in het jaar brengen ze met duizenden tegelijk de beek aan het trillen.

Tijdens excursies mag ik graag van alles over ze vertellen. Hoe ze, met hun buik in het water blijven drijven dankzij hun waterafstotende dekschilden. Dat ze zich met hun behaarde achterpoten razendsnel kunnen voortbewegen. Dat ze vier ogen hebben, waarmee ze tegelijk onder en boven water kunnen kijken. Dat ze met hun antennes aan trillingen van het water voelen wanneer en waar er wat te eten valt. Dat ze leven van kleine beestjes die in het water zijn gevallen. Dat ze bij gevaar wegduiken met een luchtbel aan hun achterste. Maar dat ze ook uitstekend kunnen vliegen. En dat ze …..

Soms – terwijl het gros van het gehoor mijn betoog welwillend ondergaat – begint iemand over een ‘krinkelend, winkelend waterding’ en een ‘zwart kabotseken’. Doorgaans een dame op leeftijd. Ik haak er graag op in, want achter in mijn excursiemap weet ik het gedicht dat met deze woorden begint. Mijn generatie heeft het op school – al of niet met tegenzin – gelezen en prompt weer vergeten. Alleen het begin is bij een enkeling nog blijven hangen. Maar wat een ‘kabotseken’ is en hoe het verder gaat …?

‘Het Schrijverke’ is in 1858 geschreven door Guido Gezelle, een Vlaamse priester. In zijn thans ouderwetse bewoordingen bevraagt hij de diertjes wat hen beweegt. Zijn taal behoeft wellicht wat uitleg, maar de verzen lopen nog steeds zo soepel als een schrijvertje.
Probeer het maar.

Het Schrijverke (Gyrinus natans)

O Krinklende winklende waterding,
met ‘t zwarte kabotseken aan,
wat zien ik toch geren uw kopke flink
al schrijven op ‘t waterke gaan!

Gij leeft en gij roert en gij loopt zoo snel,
al zie ‘k u noch arrem noch been;
gij wendt en gij weet uwen weg zoo wel,
al zie ‘k u geen ooge, geen één.

Wat waart, of wat zijt, of wat zult gij zijn?
Verklaar het en zeg het mij, toe!
Wat zijt gij toch, blinkende knopke fijn,
dat nimmer van schrijven zijt moe?

Gij loopt over ‘t spegelend water klaar,
en ‘t water niet meer en verroert
dan of het een gladdige windtje waar,
dat stille over ‘t waterke voert.

O schrijverkes, schrijverkes, zegt mij dan, –
met twintigen zijt gij en meer,
en is er geen een die ‘t mij zeggen kan: –
Wat schrijft en wat schrijft gij zoo zeer?

Gij schrijft, en ‘t en staat in het water niet,
gij schrijft, en ‘t is uit en ‘t is weg;
geen christen en weet er wat dat bediedt:
och, schrijverke, zeg het mij, zeg!

Zijn ‘t visselkes daar ge van schrijven moet?
Zijn ‘t kruidekes daar ge van schrijft?
Zijn ‘t keikes of bladtjes of blomkes zoet,
of ‘t water, waarop dat ge drijft?

Zijn ‘t vogelkes, kwietlende klachtgepiep,
of is ‘et het blauwe gewelf,
dat onder en boven u blinkt, zoo diep,
of is het u, schrijverken zelf?

En ‘t krinklende winklende waterding,
met ‘t zwarte kapoteken aan,
het stelde en het rechtte zijne oorkes flink,
en ‘t bleef daar een stondeke staan:

‘Wij schrijven,’ zoo sprak het, ‘al krinklen af
het gene onze Meester, weleer,
ons makend en leerend, te schrijven gaf,
één lesse, niet min nochte meer;

wij schrijven, en kunt gij die lesse toch
niet lezen, en zijt gij zoo bot?
Wij schrijven, herschrijven en schrijven nog,
den heiligen Name van God!’

Guido Gezelle.
Uit: Vlaemsche dichtoefeningen, 1858.

Verklaring:
winklen: scherpe bochten maken
kabotseken: mutsje
geren: graag
spegelend: spiegelend
bediedt: betekent
kwietelen: kwelen
kapoteken: manteltje

Over de verhalen van het landschap

Je kunt op verschillende manieren genieten van de natuur. Blik omlaag, naar wat kruipt, graaft en groeit. Blik omhoog, naar wat klimt, vliegt en fladdert. Blik vooruit, naar het grote geheel. Natuurliefhebbers praten vooral over soorten die ze hebben gezien. Je hoort ze zelden over het geheel, een ecosysteem, een landschap. Toch denk ik dat het hen in wezen gaat om het geheel. Soorten zijn voor liefhebbers meer dan een waarneming, een streepje op hun lijst. Elke soort vertelt een verhaal.

Soorten vertegenwoordigen het ecosysteem en het landschap waarin zij voorkomen, en het gevoel dat daarbij hoort. Dat gevoel laat zich lastig vangen in woorden. Maar voor kenners volstaat de naam van een soort om het gevoel van een landschap met elkaar te kunnen delen.

Een landschap is meer dan een verzameling mooie plekjes, doorkijkjes en vergezichten. Landschappen vertellen ook een verhaal, of beter verschillende verhalen. Een Groot Verhaal, over hoe het in een ver verleden is ontstaan, en vele kleine verhalen over wat de mens er daarna mee heeft gedaan. Als je die verhalen kent ga je anders kijken en kan je meer zien. Dan beleef je een landschap intenser.

De verhalen van een landschap zijn helaas minder toegankelijk dan beelden die je kunt beleven op het moment dat je ze aanschouwt. Landschappen moet je leren lezen. Geologen, archeologen en cultuurhistorici proberen de verhalen van het landschap te doorgronden en te beschrijven. Dankzij deze vertellers kunnen wij ze lezen en doorvertellen. Tijdens excursies merk ik dat mensen veel belangstelling hebben voor het verleden van het landschap en wat je daar nu nog van kunt zien.

De Veluwe heeft een, voor Nederlandse begrippen, spectaculair bewogen verleden. Het Grote Verhaal van de Veluwe begint in het Pleistoceen, zo’n 2,5 miljoen jaar geleden. Ons land is het afvalputje van Europa, gevuld met het puin van diverse Europese gebergten. De ondergrond van Nederland bestaat uit sedimenten die zijn aangevoerd door de Maas, de Rijn en de Eridanos, een voormalige rivier uit Rusland en Scandinavië. Ons land is een rivierdelta: laag, plat en nat. Doordat de bodem geleidelijk daalde kwam er steeds weer ruimte om nieuwe lagen sediment af te zetten bovenop oudere lagen. Daardoor bestaat de ondergrond van de Veluwe uit een honderden meters dik pakket opeen gestapelde, horizontale laagjes grind, zand, leem en klei.

Zo’n 200.000 jaar geleden begon een nieuw hoofdstuk. Landijs uit Scandinavië drong de delta binnen en bereikte ca. 150.000 jaar geleden de lijn Haarlem – Nijmegen. Twee gigantische gletsjers volgden de rivierdalen in zuidelijke richting. De grootste liep door de huidige IJsselvallei, richting Duitsland. Hij was tussen Apeldoorn en Holten ca. 40 km breed en honderden meters dik. Een kleinere gletsjer liep door de Gelderse Vallei tot net voorbij Wageningen. Een oostelijke zijtak van deze gletsjer liep via Otterlo richting Reemst. Het smeltwater van deze zijtak stroomde via het Renkums Beekdal naar het zuiden.

Doordat smeltwaterstromen de losse sedimenten onder het ijs vandaan spoelden kwamen de gletsjers steeds dieper te liggen. Het weggespoelde grove zand werd afgezet voor het front van het ijs in een spoelzandvlakte. De fijne delen werden verder weggevoerd. Wanneer het ijsfront zich verbreedde en naar het zuiden opschoof werd de destijds diep bevroren omgeving opzij gedrukt. Massieve aardschollen, met het formaat van een stadswijk, werden losgebroken en opzij geschoven. De oorspronkelijk horizontale rivierafzettingen werden gekanteld en opgestuwd tot wallen van wel 200 m hoog.

Na de ijstijd lag de rivierdelta er heel anders bij: doorsneden door diepe gletsjerbekkens en hoge stuwwallen. De grootste stuwwal liep ten westen van de IJsselvallei tussen Hattem en Dieren. Een kleinere stuwwal liep ten oosten van de Gelderse Vallei tussen Lunteren en Wageningen. Tussen Dieren en Doorwerth lag een wal die was opgestuwd door een zijtak van de gletsjer in de IJsselvallei. Te midden van die stuwwallen lag de uitgestrekte spoelzandvlakte van Wolfheze. Het landijs had de vlakke rivierdelta herschapen tot een geaccidenteerd gebied met een letterlijk bewogen verleden: het landschap van de Veluwe was geboren.

Geomorfologische kaart van de stuwwallen Lunteren – Wageningen, Lunteren – Oud Reemst en Dieren – Doorwerth (rood), met daartussen de spoelzandvklakte van Wolfheze – Schaarsbergen – Terlet (roze).
© Alterra (*)

Naast het Grote Verhaal van de Veluwe zijn er vele kleine verhalen te vertellen over wat de mens aan het landschap heeft veranderd en toegevoegd, zoals grafheuvels, primitieve akkers en sprengenbeken. Door de ontwikkeling van de potstalcultuur kreeg het landgebruik een vast patroon, met – van laag naar hoog – natte hooilanden, weilanden, nederzettingen, akkers, houtwallen, heidevelden en stuifzanden. Het landgebruik werd aangepast aan de mogelijkheden die de bodem bood, waardoor de toch al grote variatie in het landschap nog werd geaccentueerd: de kleine verhalen versterkten het Grote Verhaal.

Met het toenemen van de technische mogelijkheden kon de mens de bodem steeds beter aanpassen aan zijn wensen. Dankzij kunstmest, ontwatering en beregening werd vrijwel overal akkerbouw mogelijk. Heidevelden werden ontgonnen en stuifzanden bebost. De bewoning werd minder afhankelijk van het grondwaterniveau. Waar het maar uitkwam ontstonden nieuwe dorpen, woonwijken en bedrijventerreinen. Zo werd de mens gelijkmaker in plaats van versterker van de variatie in het landschap. De kleine verhalen overschreven het Grote Verhaal.

Als je vroeger over de Zuid-Veluwe naar het westen reisde, dan zag je het Grote Verhaal aan je voorbij trekken. Wie het verhaal kende begreep het landschappelijk patroon: de oostelijke stuwwal met beukenbossen, de spoelzandvlakte met heidevelden en berkenbossen, de westelijke stuwwal met opnieuw beukenbossen, de akkers op de flank van de stuwwal, de bewoning aan de rand van de Gelderse Vallei en de uitgestrekte graslanden in het midden. Maar wie tegenwoordig op de A12 bij Ede het stuwwallandschap verlaat ziet voornamelijk dezelfde woonwijken en bedrijfsdozen als overal elders in het land. Het Grote Verhaal is vervaagd en onleesbaar geworden. Alsof er pagina’s zijn uitgescheurd.

De mensen die ik rondleid genieten graag van de natuur. Zij zijn geïnteresseerd in het landschap waarin zij wonen, maar kennen doorgaans niet het verhaal dat erbij hoort. Dat is jammer, want wie het verhaal niet kent kan er niet van genieten. Wie alleen de plaatjes bekijkt maar het verhaal niet kan volgen, mist de uitgescheurde pagina’s niet en is niet zuinig op het boek.

Het landschap waarin we wonen is een deel van onze identiteit, het bepaalt ons gevoel ergens thuis te zijn. Leesbaarheid van de grote en kleine verhalen is essentieel voor de waardering van het landschap. Daarom vind ik het belangrijk om de verhalen van het landschap door te vertellen, opdat dat mensen de eigenheid en samenhang van het landschap waarin zij wonen leren herkennen en waarderen. In de hoop dat zij bereid zijn de leesbaarheid van het landschap te behouden en de leesvaardigheid te bevorderen, zodat ook volgende generaties zich thuis kunnen voelen in het landschap waarin zij wonen.

Wim Braakhekke
Reageren: wim.braakhekke@renkumsbeekdal.nl 

(*) Onderstal, J. (2008). Geomorfologische kaart van Nederland, 1:50.000: Blad 32, 33, 39 en 40. Wageningen: Alterra.

‘De Oude Oversteek’

Het is maar een smal schelpenpaadje tussen de weilanden, dwars door het beekdal. Met planken bruggetjes over de beide beken die hier stromen. In het voorjaar bloeit er een appelboom, in de zomer blauwe klokjes in het gras. Aan de ene kant grazen paarden, blaarkoppen en lakenvelders liggen te herkauwen in de andere wei. Een paadje uit grootmoeders tijd, geliefd bij wandelaars en bedenkers van klompenpaden.

Er valt veel te vertellen over dit paadje. In een ver verleden lag hier een meer. Dat weten we omdat er diatomeeënaarde is gevonden waar nu de paarden grazen. En niet zo’n klein beetje ook. Diatomeeënaarde bestaat uit microscopisch kleine kiezelskeletjes van eencellige algen die in water leven. Zij kwamen veel voor in koude zoetwatermeren na de ijstijd. Als ze dood gaan zakken hun skeletjes naar de bodem. Zo vormt zich op den duur een laag diatomeeënslik. Te oordelen naar de dikte van de laag moet het meer er heel lang gelegen hebben. Op ongeveer een meter onder het maaiveld vond men een laag van wel een meter dik. Het was de enige plek in ons land waar diatomeeënaarde gewonnen kon worden. Het meeste is dan ook afgegraven. Diatomeeënaarde heeft vele toepassingen. Zoek het op in Wikipedia en je staat versteld van waar het al niet voor wordt gebruikt.
Maar hoezo lag hier ooit een meer? Dat is een ingewikkeld verhaal. Als je goed kijkt zie je dat het dal asymmetrisch is, met een geleidelijke westhelling en een steile oosthelling. Dat asymmetrische profiel is ontstaan in de ijstijd, toen de bodem diep bevroren was. ‘s Winters bleef, bij de destijds overheersend westenwind, veel sneeuw liggen op de westhelling van het dal, in de luwte van de stuwwal. In het voorjaar smolt de sneeuw en ontdooide de bovenste bodemlaag. Het smeltwater kon niet wegzakken, omdat de ondergrond diep bevroren was. Daardoor raakte de bovengrond verzadigd met water, verloor zijn stevigheid en gleed als een dikke laag modder geleidelijk het dal in. Zo werd de westhelling van het dal steeds minder steil en werd de beek naar de oostelijke dalwand verdrongen. Het meer is waarschijnlijk ontstaan doordat de beek werd geblokkeerd door een uitloper van de modderstroom, op de plaats waar nu het paadje ligt. Dat verklaart meteen waarom hier later een paadje is ontstaan: op deze plaats is het drassige deel van het dal het smalst en kon je met paard en wagen het dal het gemakkelijkst oversteken.
Het smalle paadje moet ooit intensief gebruikt zijn geweest, want in de steile oostelijke dalwand bevindt zich een uitgesleten ‘holle weg’. Het paadje staat aangeduid op een kaart van het Renkumseveld, die in 1656 is gemaakt door Jan van Call. Het heette toen de ‘Gerart Happen Wech’, en liep van Ede naar Heelsum.
Maar het moet al veel ouder zijn, want bovenaan de holle weg, op de rand van het dal, liggen vier grafheuvels. Grafheuvels werden vaak gebouwd op markante plaatsen, als wegwijzers langs doorgaande prehistorische wegen. Dat doet vermoeden dat dit onbeduidende paadje tijdens de bouw van de grafheuvels, zo’n 5.000 jaar geleden, een belangrijke verkeersroute is geweest. Daarom vind ik dat het een mooie naam verdient: ‘De Oude Oversteek’.

Reageren naar: wim.braakhekke@renkumsbeekdal.nl.

Meer lezen:

  • Edelman, CH en Maarleveld, GC, 1951. De asymmetrische dalen van de Veluwe. Tijdschr. Kon. Ned. Aardrk. Gen. 66, 2, 1949.
  • Jan Neefjes, 1992. Harten, een ‘verdwenen’ buurschap op de Veluwe bij Renkum. Scriptie Universiteit Wageningen. https://edepot.wur.nl/317677
  • Jan Neefjes, 2018. Harten, een ‘verdwenen’ buurschap op de Veluwe bij Renkum. Tijdschrift voor historische geografie 3(4): 270-282.
  • Geert Nijland, 2018. Weg van Bennekom naar Heelsum. Weblink.
  • Geert Nijland, 2020. Het landschrijverserf. Weblink
  • Ruud Schaafsma, 2013. De Renkumse en Heelsumse beekdalen. Een cultuurhistorische wandelgids. Uitgeverij Matrijs, Utrecht.

Speenkruid is dé aftrap voor de lente

Gewoon Speenkruid (foto: Nienke Torensma)

Plotseling uit het niets, als een ware verrassing, verschijnen ineens overal felgele bloemetjes met glanzende donker groene hart- en niervormige bladeren. De bladeren verschijnen onopvallend al in de winter, maar de uitbundige gele bloei valt pas echt op van deze plantensoort, genaamd Gewoon Speenkruid (Ficaria verna). Verna is Latijns voor lente, dus het geeft aan dat het over en uit is met de winter en dat de lente gaat beginnen.
Speenkruid houdt erg van vochtige gronden en is dus massaal te vinden in het Renkums Beekdal. We zien de planten alleen in het begin van de lente, want als de lente vordert richting zomer, verdwijnt Speenkruid als sneeuw voor de zon; ook de rozet bladeren zijn nergens meer te vinden.

Het is dus een typische voorjaarsbloeier met een vrij typische naam. Want waar komt de benaming Speen in Gewoon Speenkruid vandaan?
Dat heeft met de knol te maken. Gewoon Speenkruid behoort tot de knolgewassen en bevat meerdere knotsvormige verdikte knolletjes, die lijken op speentjes. Maar Speenkruid vormt ook van die witte ronde knolletjes (broedbolletjes) in de bladoksels voor de voortplanting en verspreiding van deze soort.

Het is ook bekend dat Speenkruid nuttig is voor insecten. Het groeit voornamelijk matvormig, allemaal bij elkaar en naast elkaar. In het midden wordt het UV zonlicht opgevangen, zodat de insecten de gele bloemen nog beter kunnen onderscheiden en vinden en dus helpen met de bestuiving van Speenkruid.

Geniet nog maar volop van deze soort in april, want daarna moeten we weer wachten tot het begin van de lente in 2021. Probeer er eens eentje uit te graven tijdens een boswandeling, dan zie je de speentjes waarover ik geschreven heb.

Auteur: Nienke Torensma

Boswachter Jaël neemt afscheid!

Het Informatiecentrum Renkums Beekdal was net 1 dag open toen ik boswachter publiek Veluwe-rand werd bij Staatsbosbeheer. Ik maakte al snel kennis met de enthousiaste en gedreven vrijwilligers die bij Stichting Renkums Beekdal hun werkzaamheden verrichten op allerlei vlakken. We wisten nog niet zo goed wat we aan elkaar hadden omdat de situatie helemaal nieuw was voor iedereen terwijl de vrijwilligers wel al aardig wat voetstapjes hadden liggen in het Renkums Beekdal.

Samen hebben we dingen uitgeprobeerd, activiteiten ontplooid, verkend, en ik leerde de mensen en het gebied steeds beter kennen. De stichting is gegroeid in zijn kunnen en heeft een plek veroverd in het Renkumse. Het kabouterpad is erg populair en daarnaast zijn het lentefeest en het oogstfeest al aardige begrippen aan het worden. De lichtjeswandeling in december door het bos blijft een geweldig evenement.

Ook het beekdal zelf blijft zich ontwikkelen. De schapen komen twee keer per jaar helpen bij het beheer. Het blijft zoeken naar een goede balans in de waterhuishouding en in het stuk nieuwe natuur waar vroeger het industrie terrein in het beekdal lag barst het tegenwoordig van de orchideeën. De toekomst zal leren of er een goede fauna passage gaat komen voor de N225.
De inwoners van Renkum en omgeving zijn trouwe bezoekers van het gebied en komen graag wandelen met de hond of fietsen met de MTB door het bosgebied. Ook ruiters en geocachers vinden een plek voor hun passie en genieten van de omgeving. Met allerlei doelgroepen ben ik bezig geweest om voorzieningen op peil te houden of afspraken te maken voor evenementen.

Nu, bijna vijf jaar na mijn eerste werkdag, is er weer iets nieuws op mijn pad gekomen. Ik ga zelf aan de slag in een informatiecentrum maar dan bij Ugchelen op ’t Leesten. Dat betekent dat er een andere boswachter gaat komen voor het Renkums Beekdal.
Het voelt voor mij wel heel dubbel, want hoe leuk de nieuwe uitdaging ook is, ik laat hier iets achter wat ik met veel plezier heb gedaan. Inmiddels liggen er ook aardig wat voetstapjes van mij in het Renkums Beekdal. Ik zal dingen los moeten laten die mijn opvolger zal oppakken en weer verder brengen.

We zijn allemaal verbonden in een passie voor het beekdal, vrijwilligers, bezoekers, ondernemers, natuurbeheerders en het zal altijd een bijzonder plekje bij mij hebben.

Bedankt allemaal, voor jullie passie! We gaan elkaar vast nog wel eens tegenkomen tijdens een wandeling door dit prachtige gebied.

Groet, boswachter Jaël Bergwerff

Rond de klok van twaalf

Beste burgers van Renkum,
Een jaar geleden vergeleek ik op deze plaats de Renkumse natuur met een kruidkoek waar plakje voor plakje van wordt afgesnoept. Ik schreef toen dat we elkaar op de vingers moeten tikken als de verleiding weer eens te groot dreigt te worden. Een jaar later heerst onder natuurminnend Renkum verdeeldheid over een initiatief om twee maïsakkers langs de Wijde Veldweg vol te bouwen met 40.000 zonnepanelen.

De belangen van natuur en milieu lopen vaak parallel, maar hier lijken ze te botsen. Het zonnepark op het landgoed Quadenoord kan een belangrijke bijdrage leveren aan de energietransitie. De gemeente Renkum heeft geen bezwaar, maar de provincie Gelderland heeft de vergunning geweigerd wegens mogelijk negatieve gevolgen voor de wespendief, boomleeuwerik en roodborsttapuit. De initiatiefnemers denken echter dat zij tegemoet kunnen komen aan de bezwaren van de provincie.
Wat is belangrijker: behoud van biodiversiteit en landschappelijk schoon, of energietransitie om klimaatverandering en zeespiegelstijging af te remmen? In 2014 zei Barack Obama: ‘We are the first generation to feel the impact of climate change and the last generation that can do something about it’. Maar zijn we nog op tijd? Is het vijf voor twaalf of vijf over twaalf?
Wat doen we als we denken dat het vijf voor twaalf is? Zetten we alles op alles om het tij te keren zolang het nog kan, ook als dat ten koste gaat van onze dierbare natuur? Of houden we de boot af: ‘Zonnepanelen ja graag, maar alleen op daken en industrieterreinen. Niet in onze Renkumse natuur’. En als we denken dat het vijf over twaalf is, wat doen we dan? Geven we de pijp aan Maarten? Vliegen we lekker ver weg, om koraaleilanden te bewonderen voor ze ten onder gaan in de Stille Oceaan? En rijden we lekker hard naar Zandvoort, om Max te zien crashen in de Tarzanbocht? Of koesteren we natuur en landschap zolang het nog kan?

Na de kerstdagen had ik — zwaar getafeld en nog licht beneveld — een nare droom. Ik zag een wespendief en een roodborsttapuit snavelknarsend inschikken op de Droge Veluwe, omdat een stelletje stadsduiven uit Amsterdam gezellig langs de Wijde Veldweg kwam wonen. Een schooltje nieuwe haring zwom schaterlachend door de Kalverstraat. Sombere dronk of vooruitziende blik: wie zal het zeggen?
Ik denk dat natuur en milieu niet hoeven te botsen als intensieve maïsteelt wordt vervangen door een natuurvriendelijk ingericht zonnepark met soortenrijk grasland onder de panelen. Het landschap zal er niet fraaier op worden, maar wespendief, boomleeuwerik en roodborsttapuit malen daar niet om. En ik heb het er wel voor over, in de hoop dat mijn nare droom niet uitkomt.
Ik wens u een voorspoedig 2020 en veel wijsheid rond de klok van twaalf.
Reageren naar: wim.braakhekke@renkumsbeekdal.nl