Recente blogs over de natuur

Paardenbloemen

– Een paardenbloem laat zijn tanden zien –

Ieder voorjaar kleuren ze de weilanden geel, met hun bloeiwijzen vol lintbloemen, op sappige holle stengels. Ieder kind blaast wel eens de parachuutjes van hun ‘blaasbloemen’ en kent de kale bloemhoofdjes die achterblijven als de zaden zijn gevlogen. Maar veel soortenjagers halen hun neus voor op voor de paardenbloem: een gewone soort, daar is geen eer aan te behalen, toch?

Dat valt nog te bezien, want alleen al in ons land komen wel 250 mini-soorten van de paardenbloem voor. Er zijn maar weinig kenners die ze kunnen onderscheiden. Hoeveel eer wil je nog meer? En ook voor de ongeleerde liefhebber valt er veel te leren van een simpele paardenbloem. Hebt u wel eens goed naar zijn bladeren gekeken?

Volgens de flora hebben paardenbloemen lijnlancetvormige bladeren, variërend van vrijwel gaafrandig tot diep getand. Je zou zweren dat aan weerszijden van de lange middennerf grote happen uit het blad zijn gescheurd, waardoor evenzoveel spits-driehoekige bladslippen zijn blijven staan, als tanden op de kaken van een roofdier. Niet voor niets heet hij ‘Löwenzahn’ in het Duits en in het Engels ‘Dandelion’ (wat een verbastering is van het Franse ‘dent-de-lion’). Het Latijnse ‘Leontodon’ en het Nederlandse ‘Leeuwentand’ zijn vergeven aan een kleinere verwant. Bij ons moet hij het doen met zijn minder krijgshaftige naam, die aangeeft dat paarden dol op hem zijn.

De paardenbloem is een rozetplant, een groeivorm die prima past bij lage vegetaties, waar vaak wordt gegraasd of gemaaid. Het groeipunt vanwaaruit de bladeren ontstaan ligt buiten bereik van koeienbekken en maaibalken. Voordeel van een rozet is ook dat de bladeren van meet af aan veel licht kunnen opvangen. In het vroege voorjaar, liggen ze plat op de grond, breeduit in het volle licht. Zij onderdrukken zodoende bovendien andere planten die onder hen opkomen.

Naarmate de omringende vegetatie hoger wordt vormt hij bladeren die meer rechtop staan. Dat is een reactie op de toename van groen blad in zijn omgeving. Handig in een grasland, met buren die je kunt bijhouden in de wedloop naar het licht, maar zinloos in een bos.

Nadeel van een rozet is dat de bladeren minder hoog kunnen komen dan de bladeren van planten met een stevige stengel. Bovendien kunnen de rechtopstaande bladeren van een rozet het licht minder effectief benutten dan bladeren die langs een stengel staan en zich met hun bladsteel naar het licht toe kunnen draaien. Maar daar heeft de paardenbloem wat op gevonden. Doordat zijn bladeren diep zijn ingesneden kan hij zijn driehoekige bladslippen draaien ten opzichte van de middennerf en meer naar het licht toe wenden. Kijk maar eens goed: als de buren opdringen laat de paardenbloem zijn tanden zien. Wie had dat gedacht van zo’n gewone plant?

Reageren: wim.braakhekke@renkumsbeekdal.nl

Foto Wim Braakhekke

Renkum bronst

Foto: Burlend Hert, Staatsbosbeheer

Burlen bij volle maan

Als de dagen korter worden en de avonden fris is het tijd voor de edelhertenbronst. Mijn mooiste bronstbeleving op de Veluwe was bij volle maan. We hadden een wandeling gemaakt door het donker en waren aangekomen bij een plek waar het wild komt grazen. Onderweg hadden we al enkele malen het geburl in de verte gehoord. Nu bij de wildweide konden we het dichtbij horen. Doordat het volle maan was konden we vaag wat schaduwen op het weitje zien bewegen. En toen, ineens, gewei gekletter! Blijkbaar was een tweede hert de uitdaging aangegaan om de claim van het plaatshert op de vrouwtjes te betwisten. We hoorden keer op keer het geluid van op elkaar slaande geweien. Ik keek op naar het licht van de volle maan en op dat moment vloog er een bosuil over met zijn kenmerkende roep; “hoe-hoe-hoeee”. De avond was compleet.

Wat is bronst?

De bronst is de tijd dat de herten gaan paren. Voor edelherten is dat in de periode van half september tot begin oktober. Het is afhankelijk van het weer en dit jaar kan de periode van droogte misschien ook een rol spelen of de bronst eerder of later begint. De hindes de vrouwtjes, leven in een roedel op een vaste plek op de Veluwe. De herten, de mannetjes, leven het hele jaar ook in hun eigen roedel met alleen mannetjes, behalve als de bronst begint. De roedel valt dan uit elkaar en sommige mannetjes gaan helemaal naar de andere kant van de Veluwe om daar een roedel hindes te claimen als hun harem. Dit noemen we een plaatshert. Met het geburl, een soort brullend geluid dat de herten maken, laat het plaatshert weten heer en meester te zijn. Andere herten kunnen dan het gevecht aangaan om de claim op de vrouwtjes te veroveren. Het is puur een krachtmeting. Het hert dat wint mag met de vrouwtjes paren.

Excursies

Tot voor kort kwamen er geen edelherten voor in de natuur rond Renkum. Sinds de aanleg van het Jac.P. Thijsse ecoduct hebben de herten de mogelijkheid om naar het zuiden te trekken en uiteindelijk de rivier te bereiken. Een roedel hindes heeft zich al gevestigd aan de zuidkant van de A12. Ik ben heel benieuwd of we iets gaan merken van de bronst. Op 22 september en 6 oktober organiseert Staatsbosbeheer een excursie wildsporen. We gaan op zoek naar sporen van wilde dieren en zullen daarbij ook sporen van edelherten tegen komen. Als we geluk hebben horen we misschien ook wel een burl!

Opgeven voor de excursie kan via www.staatsbosbeheer.nl/sporenbuunderkamp

Mestkevers

Je ziet ze niet licht over het hoofd, met hun blauw glanzende buik. Ze liggen dezer dagen bij bosjes op de paden; zieltogend, ondersteboven, vergeefs spartelend met hun poten. Als je ze uit mededogen overeind helpt liggen ze zo weer op hun rug.

Ze vallen nogal op, met hun lengte van 15 – 20 mm, zwart glanzende dekschilden, stevig borststuk, kleine kop, stekelige graafpoten, en gevederde antennen. Er zijn wereldwijd wel 5000 soorten beschreven, waarvan er ca. 100 voorkomen in ons land. Kennelijk hebben ze een succesformule gevonden. Er wordt op aarde dan ook heel wat mest geproduceerd. En met hun zware bepantsering zijn ze goed beschermd tegen vijanden.
De bosmestkever (Geotrupes stercorosus) leeft in bossen, hooilanden en heidevelden. Ze zijn vooral ’s nachts actief. Ze leven van de mest van paarden, koeien en andere grote dieren. Eigenlijk zijn het vegetariërs die voor-verteerde planten eten. Een stel kevers kan binnen een paar uur een fikse hoop paardenvijgen onder de grond werken.
Ze maken ook wel mestballen die ze wegrollen en elders begraven, voor eigen consumptie of voor hun larven. Voor de larven graven mannetje en vouwtje samen een tunnel van wel 60 cm diep, met meerdere kamertjes. In elk kamertje wordt een voorraad mest en een enkel ei gelegd. De engerling-achtige larven zijn wit met een oranje kop. Ze komen al na een week uit en eten per dag hun eigen gewicht aan mest. Tegen het eind van de zomer verpoppen ze. Ze overwinteren als kever en komen in het voorjaar naar boven.
Een enkele mestkever kan vele kilo’s grond per jaar verplaatsen. In bossen op zure zandgrond – waar weinig wormen en mollen voorkomen – zijn ze heel belangrijk voor het losmaken en mengen van de bodem. Doordat ze meer mest begraven dan ze opeten bevorderen ze de terugkeer van voedingsstoffen in de bodem. De oude Egyptenaren hebben hun mestkever, de scarabee, dan ook heilig verklaard.
De kevers sterven na het leggen van hun eieren. Vaak zijn ze dan geparasiteerd door mijten die aan de buikzijde tussen de poten zitten. De dode kevers worden gegeten door o.a. vossen. Hun keutels zitten aan het eind van de zomer vaak vol onverteerde dekschildjes.
Aan het eind van de zomer liggen honderden stervende kevers op hun rug te spartelen op de bospaden. Overeind helpen heeft geen zin meer. Hun taak zit er op. Geotrupes stercorosus is dan aan het eind van zijn Latijn.

Meer lezen: https://nl.wikipedia.org/wiki/Mestkevers
Reageren: wim.braakhekke@renkumsbeekdal.nl

foto’s: Wim Braakhekke

Boterbloemen

En ónder aan den dijk daar glommen de blommen: … (*)
Copyright: www.wildebloemen.info

Typisch Nederlands beeld: een wei vol boterbloemen, na de brandnetels en paardenbloemen misschien wel de bekendste plant van ons land. Van de 12 soorten met de naam boterbloem zie je de scherpe en kruipende boterbloem het vaakst. Hun bloemen lijken op elkaar, hun bladeren zijn te onderscheiden voor wie het weet, maar het opvallendst is toch wel het verschil in hun groeiwijze.

Bladeren van de kruipende en de scherpe boterbloem.
Zie: www.bioplek.org/organismen/planten/1klas_plantenlijst.html

De scherpe boterbloem staat met zijn grote pollen nog fier overeind als het omringende weiland al is kaalgevreten, terwijl de kruipende boterbloem zijn naam eer aandoet door met een fijnmazig netwerk van uitlopers tussen andere planten door te kruipen. Toch groeien ze vaak op dezelfde plaatsen. Hoe doen ze dat?

Eerder schreef ik dat het leven van een plant wordt beheerst door drie soorten ‘uitdagingen’: (1) Hoe krijg ik wat ik nodig heb om te groeien? (2) Hoe verdraag ik ongunstige omstandigheden die de groei vertragen? (3) Hoe voorkom ik verliezen? Plantensoorten verschillen in de mate waarin ze elk van deze uitdagingen aangaan of ontlopen. Omdat groeiplaatsen verschillen in ernst en aard van deze uitdagingen vind je verschillende soorten op verschillende plaatsen. Terwijl soorten die samen voorkomen vaak verschillende manieren hebben om de uitdagingen ter plaatse aan te gaan.

De scherpe en de kruipende boterbloem vind je vaak samen op matig vruchtbare bodems, zonder groeivertragende omstandigheden. Weilanden, waar ze slechts bescheiden buren hoeven bij te houden in de wedloop naar het licht, zonder bomen waarvan ze onmogelijk kunnen winnen. In een weiland is hun voornaamste probleem de kans op bladverlies door begrazing. De beide boterbloemen gaan daar heel verschillend mee om: de een verweert zich en de ander ontwijkt.

Alle boterbloemen zijn een beetje giftig, maar de scherpe boterbloem smaakt bovendien zo scherp dat het vee hem liefst vermijdt. Die scherp smakende stof is niet gratis. Investeren in die stof loont alleen als het vee hem ook kan vermijden. Niet voor niets groeit de scherpe boterbloem in opvallende pollen waar het vee gemakkelijk omheen kan grazen. Dat heeft bovendien het voordeel dat zijn buren worden kort gehouden.

De kruipende boterbloem probeert zijn bladverlies te beperken door begrazing te ontwijken. Zijn lange uitlopers wortelen op de knopen, met de groeipunten strak tegen de grond, buiten bereik van brede koeienbekken. De bladsteeltjes zijn net lang genoeg om de buren bij te blijven. Niet langer, want wie erboven uitsteekt wordt het eerst opgevreten. Lange stelen zijn trouwens verspilling, want opgevreten worden ze toch. Dat is echter geen probleem, want de buren worden ook opgevreten en vanuit zijn ongedeerde groeipunten kan hij snel weer nieuwe blaadjes maken.

Doordat de kruipende boterbloem overal tussendoor groeit, kunnen grazers met een brede bek zijn blaadjes niet vermijden. Daardoor loont het niet om te investeren in een scherpe smaak. Die smaak heeft hij dan ook niet. Proef zelf het verschil, maar spuug de blaadjes wel uit.

(*) Uit het gedicht: ‘De dijk’. C.S. Adama van Scheltema: Eenzame liedjes (1906).

Reageren naar: wim.braakhekke@renkumsbeekdal.nl

Buizerd op jacht

Buizerd, Foto: Bas Peters, Renkum

Een vroege morgen.
Mijmerend op een bankje in het beekdal.
Ik zit maar wat, nergens op bedacht.
Vreemd dat alle vogels zwijgen. Verborgen in bomen denk ik.
Aha…
Hoog in de lucht gemiauw van een buizerd… Langzaam cirkelend.
Hij glijdt, kijkt… komt steeds dichterbij.
Met gestrekte klauwen ploft hij midden in het moeras.
Doodse stilte…
En dan… met grote wiekslagen komt hij omhoog.
Een grote prooi in zijn klauwen.
Hij komt recht op me af…
Ik schrik en buk om een regelrechte botsing te voorkomen.
Drie meter voor me draait hij naar rechts. Landt halverwege in een boom.
Door het bladerdek bespied ik hem.
“Niet te geloven”, zeg ik tegen mezelf.

Zo te zien is het een jonge ringslang… Een volwassene zou veel te zwaar zijn…
Met de klauwen dood geknepen. De prooi tegen de grond drukkend met zijn poten.

Ik ken buizerds als luie jagers. Ze eten wat voorhanden is.
Met voorkeur voor muizen, jonge konijnen, kleine vogels. Vaak zie je ze langs wegen, rustig wachtend op een aangereden prooi. Vaak zittend op een paaltje of ander uitzichtpunt. Met scherpe ogen de omgeving afspeurend. Alert.

En dan… jagen… laag boven de grond.
Soms beweegt hij onbeholpen over de grond. Hoppend achter trage dieren als kevers, wormen en slakken. Op warme dagen hoog in de lucht, waar hij in cirkels zweeft op de opstijgende warme lucht. Regelmatig in groepen. Biddend.

Snel op de wieken bij benadering.
Ongewenste indringers verjagend door een -luid klagende- en hoog miauwende roep.

Een echte roofvogel. Afhankelijk van andere dieren en kadavers.
De dood van het ene dier, betekent het (over)leven voor een ander, zegt mijn verstand.
Een schakel in een ingenieuze voedselketen. Fascinerend én weerzinwekkend.
De onvermijdelijke cyclus van leven en dood.
In de vrije natuur weet je niet of je je minder dan een uur van de dood bevindt…

Eigenlijk heb ik het niet zo op het verslinden van kleine onschuldige dieren door zo’n onbeholpen en logge buizerd. Maar als ik mijn wandelschoenen aantrek en de buizerd hoog in de lucht hoor miauwen, voel ik me opgetogen en uitgenodigd het bos in te trekken.
Een dubbele moraal, ik weet het.

© 2018 Lies van Leeuwen – Renkum; reageren kan naar info@renkumsbeekdal.nl t.a.v. Lies van Leeuwen

Buitenspeeldag

Lekker in de plassen stampen foto: Staatsbosbeheer

Lekker buitenspelen!

Als kind woonde ik bij de duinen. Mijn moeder haalde ons regelmatig tussen de middag uit school om dan in de duinen te gaan picknicken. We konden dan heerlijk spelen in het zand, beestjes vangen en verstoppertje spelen. Mijn kinderfeestjes deden we ook altijd in de duinen.

Vlak bij de flat waar ik woonde was een plantsoen dat door ons kinderen ‘de bosjes’ genoemd werd. Daar spraken we af om hutten te bouwen, oorlogje te spelen en heksensoep te maken. De laatste was altijd een favoriet van mij want dan gingen we op zoek naar allerlei kruiden die er dan in moesten en dat mochten natuurlijk niet alleen maar dezelfde blaadjes zijn. Plantjes werden dus bestudeerd op hun hekswaardigheid en kregen hekserige namen als ‘drakenwortel’ en ‘tongenkruid’.

Stinkende gouwe, foto: Wikipedia

Met stinkende gouwe, wat we toen nog niet kenden als stinkende gouwe maar bij ons gewoon stempelkruid heette, maakten we tekeningetjes op onze huid. Het gele sap van deze plant werkt geweldig als kleurstof waarmee we stipjes en streepjes tekenden.

Helaas moet ik bekennen dat ik als heks ook diertjes al lieveheersbeestjes en wormen in de soep liet verdwijnen, maar ja, het was natuurlijk wel een toversoep en nu eenmaal nodig.

Afgelopen woensdag was het de nationale buitenspeeldag. Bizar eigenlijk dat we tegenwoordig een dag moeten organiseren om kinderen te stimuleren naar buiten te gaan. Het is niet meer vanzelfsprekend zoals dat was in mijn kindertijd om buiten te stoepranden, verstoppertje te spelen, slootje te springen of zelfs te voetballen. Kinderen raken daarmee niet alleen achter met hun motorische ontwikkeling en zekerheid over het kunnen van hun eigen lichaam, maar ook verliezen ze de verbinding met hun omgeving. Beestjes zijn eng en modder is vies. Hoezo moeten we zorgen voor de natuur?

Echte scharrelkids worden zeldzaam dus we moeten ze koesteren en zorgen dat het er weer meer worden. Laat ze lekker buitenspelen, vies worden, gaten in hun broek krijgen en slakken op hun hand kruipen. Laat ze de wereld ontdekken en hun zelfvertrouwen groeien! Welkom buiten.

Groet Boswachter Jaël Bergwerff

Op pad met de Blauwe Bever!

Met de wind in mijn haren sta ik op de boeg van het schip. Het uitzicht over de Neder-Rijn en de uiterwaarden is fantastisch! Koeien staan met hun enkels in het water of liggen lui met zijn allen onder een boom langs de oever. In het kader van onze samenwerking ben ik uitgenodigd om een keer mee te gaan op safarischip de Blauwe Bever.

Het is ontzettend leuk om de uiterwaarden nu eens van een andere kant te zien, vanaf het water! We passeren de monding van de Renkumsebeek die door de Renkumsebenedenwaard stroomt. Anders zie je dat stukje alleen wanneer je het Hartensepad (klompenpad) loopt. We varen achter Parenco langs en zien van deze kant dat het een historisch pand met modernere bijgebouwen is. Ook kunnen we nu de nieuwe vistrap zien die de huidige monding van de Heelsumsebeek vormt. De vissen kunnen hier trapsgewijs met kleine hoogte verschillen tegen de stroom op de beek op zwemmen.

Bij een krib leggen we aan in de Jufferswaard. Via een loopbrug gaat iedereen het land op en neemt onze gids ons mee op een korte excursie door de Jufferswaard. We starten met een geweldig uitzicht op de plas waar we grutto’s tureluurs, kieviten, bergeenden en visdiefjes zien. We wandelen naar de Noordberg waar we het oude hakhoutbos bewonderen en de oude laan richting kasteel Doorwerth.

Weer in de Jufferswaard lopen we langs de nieuwe loop van de Heelsumse beek waar al veel begint te groeien en duidelijk de stekelbaarsjes al hun stek gevonden hebben. De nieuwe beekloop voorziet in paaiplaatsen voor allerlei soorten vissen als de winde of de rivierprik.

Natuurlijk is het gebied voor mij heel bekend maar het is erg leuk om door de gids van de Blauwe Bever rondgeleid te worden en zijn verhaal te horen. De mensen die mee zijn komen zowel uit Renkum als van andere plaatsen en de wandeling is voor iedereen interessant.

Na de wandeling van ongeveer drie kwartier gaan we weer terug de boot op en varen nu met de stroom mee naar Wageningen terug. Onderweg vliegen de oeverzaluwen regelmatig langs en zien we hun nestgaten in de oever. Een kop soep aan boord verwarm onze handen want op het water is het toch net wat frisser dan op het land. Een heerlijk uitje met een verassende blik op de rivier!

De blauwe Bever organiseert regelmatig allerlei vaartochten met een excursie in natuurgebieden Langs de Neder-Rijn. Bij Staatsbosbeheer komen ze bijvoorbeeld in de Jufferswaard en de Wageningse Bovenpolder. Kijk op https://deblauwebever.nl voor meer informatie.

Groet, Boswachter Jaël Bergwerff

De waterdraad

Jaren liep ik langs de beken in het Renkums Beekdal en nooit heb ik ze gezien. Want je ziet ze pas als je het door hebt. Maar dan kan je je ogen er ook niet meer van afhouden. Het is wel even zoeken. Ze zitten niet altijd op dezelfde plaats.

Een waterdraad is een lange rimpel in het wateroppervlak van de beek, dwars op de stroomrichting, ongeveer een millimeter hoog. Meestal iets gebogen, meebewegend met variaties in de stroom. Drijvende blaadjes, wervelingen en schrijvertjes passeren hem moeiteloos. Je kunt een waterdraad verstoren, maar hij komt steeds weer terug.

Je ziet ze bij windstil weer, vaak voor een hindernis in de beek: een tak onder het oppervlak, een hoopje bladeren, een ijsschots. Maar even vaak is er geen hindernis te bekennen. Waterdraden verraden zich doordat ze de spiegeling van bomen en struiken aan de overkant van de beek onderbreken. Door hun beweeglijkheid en de onrustige achtergrond laten ze zich moeilijk vangen in een foto, maar in een filmpje zijn ze onmiskenbaar. (Klik op play onder de afbeelding hieronder en u ziet het filmpje.)

Een ‘waterdraad’ onderbreekt de weerspiegeling van een boomstam. (Filmpje Wim Braakhekke)

Ik werd op het verschijnsel gewezen door prof. Flip Witte, ecohydroloog, in Renkum bekend als voorzitter van de vereniging ‘Vijf Dorpen in het Groen’. Witte heeft er een publicatie aan gewijd en daarin de naam ‘waterdraad’ gemunt (Stromingen 2000, nr. 3, pag. 44-45). Hij werkte toen aan de Universiteit van Wageningen, in een afdeling met vele knappe hydrologen. Geen van hen had echter ooit een waterdraad opgemerkt. Maar één collega kon wel een waterdraad opwekken in het hydraulisch laboratorium. Met een kleurstof kon hij laten zien dat de waterdraad het gevolg is van een ‘verticale neer’.

Een ‘neer’ is een tegenstroom of draaikolk. Je ziet ze vaak in een rivier, benedenstrooms van een kribbe. De waterdraad in de beek is het gevolg van een verticale neer, veroorzaakt door een obstakel in de beek. In de bijgaande figuur is de stroming bij een waterdraad getekend. Rechts zie je een tegenstroom die is opgewekt door een of ander obstakel even verderop. Waar de tegenstroom en de hoofdstroom elkaar ontmoeten duiken beide stromen naar beneden en ontstaat een kleine rimpel dwars op de stromingsrichting.

Het ontstaan van een verticale ‘neer’ met een ‘waterdraad’, bovenstrooms van een obstakel in een beek (Afbeelding Flip Witte)

Waterdraden zie je alleen bij windstil weer, in schone beken met een matige stroomsnelheid (één tot enkele decimeters per seconde). Is er te veel wind dan wordt de waterdraad verstoord door golven. Is de stroomsnelheid te hoog of het water vervuild, dan kan hij niet ontstaan.

Waterdraden zijn niet vaak te zien, en je ziet ze pas al je het door hebt. Maar na dit verhaal ziet u er misschien ook wel een, als u weer eens een Rondje Beekdal loopt, de blik gericht op de beek.

Van dril tot kikker, wat gaat dat snel!

Paddensnoeren, verse paddensnoeren in een poeltje, Foto: Staatsbosbeheer

Kikkerdril, je ziet dat de larven al zwemstaartjes hebben gekregen, foto: Staatsbosbeheer,

5 april;
Heerlijk dat zonnetje! De temperatuur stijgt en de zon schijnt en iedereen kijkt vrolijk! Voor mij zijn de eerste tekenen van de lente vaak de kikkers in mijn vijver die weer actief worden. Bij een graat of 8 krijgen ze er zin in en worden wakker uit de blubberlaag op de bodem waar ze overwinterd hebben. Het is de bruine kikker die als eerste samen met de gewone pad de lente inluidt.
De bruine kikker is een land kikker die alleen in het water zit met de paartijd en om eieren te leggen. Daarna trekt hij het land op en zit onder boomstammen of tussen het blad op de grond. Afhankelijk van de temperatuur hoor je ze in maart/april hun lage roep doen vanuit het water. Hun kwaakblaas zit op hun keel die je ziet opbollen met het kwaken. Dit in tegenstelling tot de groene kikkers die de kwaakblazen aan de zijkanten van hun keel hebben, twee dus.
De gewone pad overwinterd op het land en wanneer de temperatuur de 8 graden aantikt gaan ze aan de wandel opzoek naar hun geboorte water. Ze trekken vanuit het bos waar ze goed verscholen de winter hebben doorgebracht naar sloten, poelen en vijvers om te paren en hun eieren af te zetten. Vaak vinden ze onderweg al een partner waarmee ze verder willen. Ze gaan dan in de zogenaamde amplexus houding waarbij het mannetje op de rug van het grotere vrouwtje gaat zitten en zijn voorpoten onder haar oksels klemt. Deze greep is zo stevig dat je ze niet van elkaar kunt krijgen. Met het mannetje op de rug loopt (want padden springen niet, zoals kikkers) het vrouwtje naar het water.
10 april;
Onderweg kan het nog best gevaarlijk zijn. Er moeten soms wegen overgestoken worden en dan is er niet alleen de kans platgereden te worden maar ook om tegen de onderkant van een auto gezogen te worden wanneer deze te hard rijdt. Gelukkig zijn er op plaatsen waar veel paddentrek is schermen langs de weg aangelegd waardoor de padden naar speciale paddentunnels of naar ingegraven emmers geleid worden. Deze emmers worden dan door vrijwilligers aan de andere kant van de weg geleegd waarmee ze de padden de weg over helpen.
Even terug naar de amplexus. De bruine kikker kent deze ook maar hier beklimt het mannetje het vrouwtje pas in het water, nadat hij haar heeft ingepalmd met zijn roep. Het is niet zo dat het mannetje het vrouwtje bevrucht. Bij padden en kikkers worden de eieren bevrucht tijdens de paring. Wanneer het vrouwtje de eitjes legt, sproeit het mannetje zijn zaad er over om het te bevruchten. Door het water zwellen de eieren op, en dan heb je de bekende klompen kikkerdril of paddensnoeren met de zwarte stipjes er in. Inderdaad, kikkers leggen klompen kikkerdril waarbij de eitjes als een klont aan elkaar gekleeft zitten, en padden leggen een lang snoer van dril die als een kralenketting om stengels van waterplanten gewikkeld kan worden.
En nu maar wachten tot ze uitkomen…. Als de temperatuur hoog is en er een lekker zonnetje schijnt kan dat heel snel gaan!
19 april;
De resten van de dril is nog her en der te vinden maar de larven zijn al lang en breed uitgekomen! Zo zie je maar hoe hard dat gaat met dit weer! De achterstand die de natuur had door het koude weer in Maart is nu snel ingelopen. De kikker- en paddenvisjes eten nog een tijdje van de dril want hierin zitten belangrijke voedingsstoffen. Nu gaan ze zwemmen en op zoek naar eten. Ze zijn in eerste instantie planteneters maar als ze pootjes krijgen veranderen ze naar vleeseters. Uiteindelijk moeten ze natuurlijk insecten gaan vangen! De achterpoten komen eerst en daarna de voorpoten. Dan wordt het staartje langzaam in het lichaam opgenomen en heb je een kikkertje of een padje!

Groet Boswachter Jaël Bergwerff

Roodborstje

Bron foto: Vogelbescherming

Roodborstje zit op een tak, twee meter bij mij vandaan.
Ik op het “Frankenbankje”.
Beiden met uitzicht op de Paradijsbeek….

Het laat zich horen, steeds luider.
Trekt zo mijn aandacht dat ik stop met schrijven.
Een parelende zang. Fragiel en ijl. Klaterend gekweel… eerst aarzelend, dan fier.
Alsof het wil zeggen: zie je me nu eindelijk?
Ik kijk het aan, groet, en ga door met schrijven…

Even later landt het roodborstje naast me op de bank.
Vriendelijk kijkt het me aan, met die slimme, zwarte kraalogen.

De egaal oranje kop en borst kan ik goed zien, evenals het fijne snaveltje en de ranke pootjes. Een innemende verschijning. Beslist niet schuw.

Ik dwing mezelf stil te blijven zitten.
Een paar centimeter hupt het in mijn richting.
Oh, de partner komt er ook nog bij…
Voorzichtig huppen ze samen naar me toe. Borst fier vooruit. Trots.
Bijna aaibaar, maar dat lijkt maar zo. Eerder nieuwsgierig. Bedachtzaam verplaatsen ze zich, hun kop met enige regelmaat achterover gooiend.
Bijzonder: alleen tijdens het broedseizoen zie je ze met soortgenoten. Dan verdedigen ze samen hun territorium.

Het lijkt dat ze me iets willen zeggen… maar wat?
Zit ik in hun territorium? Vorm ik een gevaar? Of vinden ze me leuk?
Als wij vogels ooit kunnen verstaan, wat komen we dan allemaal te weten over ons soort, de mens?
Roodborstjes houden zich graag op in de buurt van mensen. Hun nieuwsgierige gedrag maakt hen een van de meest geliefde en bekende zangvogels.

In de winter komen ze bedelen in de bebouwde kom. Wanneer er sneeuw ligt en ze moeilijk voedsel kunnen vinden. Als eerste aanwezig op de voedertafel, of rondscharrelend op de grond. Altijd op hun hoede.

Buiten het broedseizoen leven ze in hun eigen territorium, als echte individualisten.
Dulden geen soortgenoten in hun buurt. Anderen jagen ze resoluut weg, fel en agressief.
Om hun aanwezigheid duidelijk te maken, zingen ze het hele jaar door luid.
Heel bijzonder, dat ijle geluid midden in de winter. Een verwijzing naar de lente…

Altijd gedacht dat het standvogels zijn, die alle seizoenen in hun territorium verblijven.
Nu blijken “de onzen” in de herfst naar het zuiden te trekken. Hun soortgenoten uit het noorden overwinteren hier. Zo zien we roodborsten het hele jaar door. Maar wel steeds andere…

Waar ze ook vandaan komen: door een kleine beweging verdwijnen ze in de bosjes, die
vertederende vogeltjes.

©2018 Lies van Leeuwen – Renkum
Reacties kunt u sturen naar info@renkumsbeekdal.nl t.a.v. Lies van Leeuwen.